De naam Mönnichmann komt voor in talloze spellingsvarianten. In achttiende-eeuwse archiefstukken wordt de naam vaak vermeld als Münck, Mönnich, Münnig of Möning, met of zonder umlaut, later komt de variant met het achtervoegsel -man(n) vaker voor, maar ook weer in allerlei variaties, zoals Mönnichman, Monningmann, Mönnigmann, Munichman en Munnikman. Die verscheidenheid wordt mede veroorzaakt doordat sommige leden van de familie zich elders hebben gevestigd, zoals in Amsterdam en Californië. Zij vormen de reislustige tak van de familie. Anderen waren daarentegen zeer honkvast. Een deel van de familie woont zelfs al meer dan zeven generaties op exact dezelfde locatie, namelijk de buurtschap Velsen bij het Duitse Warendorf.
Warendorf
Warendorf ligt in Westfalen, zo'n 30 kilometer ten oosten van Münster. Aan het begin van de 18e eeuw woont daar Joan Henrich Mönnichmann, die ook wel kortweg Mönnich of Munck genoemd wordt. Ook in het naburige Freckenhorst komt rond die tijd een familie met die naam voor. Beide families zijn waarschijnlijk verwant. Joan Henrich trouwt in het nabijgelegen Milte met Margaretha Böckenholt en uit dit huwelijk zijn vier zonen en een dochter bekend, waarvan de oudste gedoopt is in Milte en de anderen in de Sint-Laurentiuskerk in Warendorf.
Colon, Kötter, Heuerling en Taglöhner
Joan Henrich was werkzaam als boer, maar was bepaald geen herenboer. Van oudsher was er een sterke hiërarchie in de agrarische gemeenschap in Westfalen. Een groot deel van het land was in bezit van grootgrondbezitters en de kerk. Het land werd verpacht aan boeren die daar zelfstandig hun boerenbedrijf uitoefenden, maar een flink deel van de opbrengst van hun bedrijf moesten afstaan aan de landheer. Zo'n boer werd een Zeller of Colon genoemd. Colon is afgeleid van Colonat, een boerenbedrijf inclusief erf, land en inwonend personeel. Op het land van de pachtboeren stonden ook kleine landarbeidershuisjes. Zo'n huisje werd een Kott genoemd (denk aan het Engelse woord cottage) en de bewoners ervan waren Kötter. Het Nederlandse woord 'keuterboer' is ook aan deze term verwant. Joan Henrich Mönnichmann was Kötter in de buurtschap Velsen, ten noordwesten van de stad Warendorf. Een Kötter leverde zijn diensten aan het boerenbedrijf en had daarnaast een klein stukje land in onderpacht om zelf te bewerken. Vaak leverde dat te weinig op om van rond te komen en oefende een Kötter nog een nevenberoep uit. Zo was Wilhelm Mönnichmann (1769-1854), één van de kleinzonen van Joan Henrich, ook wagenmaker, evenals diens zoon Bernard Mönnichmann (1817-1882). Nog lager in de hiërarchie dan de Kötter stonden de Heuerlinge (letterlijk: huurlingen), die op contractbasis als knecht op de boerderij werkten in ruil voor betaling in geld of voedsel en een dak boven het hoofd. Heuerlinge hadden minder rechten dan Kötter, maar waren nog net iets beter af dan Taglöhner, dagloners, die als losse arbeiders hand- en spandiensten verrichtten.
Ernst Henrich Mönnichmann (1766-1842), een andere kleinzoon van Kötter Joan Henrich, heeft zijn positie blijkbaar weten verbeteren, want hij wordt in de 19e eeuw, nadat er landhervormingen op gang zijn gekomen en meer boeren het land zelf in bezit krijgen, aangeduid als Colon. Zijn boerenbedrijf is dan nog steeds in Velsen en staat op topografische kaarten uit die tijd aangegeven. Tot op de dag van vandaag wordt het boerenbedrijf op dezelfde plek door de familie voortgezet, hoewel de familienaam tegenwoordig gespeld wordt als Mönnigmann.
Hollandgänger
In de 18e en 19e eeuw was het boerenbedrijf in het Münsterland bepaald geen vetpot. De jongste zoon was vaak de beoogde opvolger van de vader en voor de oudere zonen bleven er weinig bestaansmogelijkheden over. Vandaar dat vele boerenzonen in de zomermaanden in grote groepen naar Nederland trokken om als seizoenarbeiders wat extra geld te verdienen. Deze Hollandgänger - in Nederland ook hannekemaaiers genoemd omdat velen van hen Hans (Johannes) heetten - namen ook goederen mee om onderweg te verkopen. Ze werkten als maai- en hooiknechten of als turfsteker, maar trokken ook wel naar de steden. Velen van hen ondernamen de reis naar Nederland elk jaar, sommigen vestigden zich permanent in Nederland. Ook Ernst Henrich's zoon Joan Henrich Mönnichmann (1796-1863) zoekt zijn heil in Nederland en hij blijft er. In Amsterdam vindt hij een baan als sjouwer bij de bierbrouwerij Het Rode Hart aan de Prinsengracht. Hij woont bij de brouwerij.
In 1833 trouwt hij met Jacoba van der Vijgh (1799-1848), de dochter van een 'dienaar van justitie'. Op het moment van het huwelijk heeft Jacoba al twee kinderen, die beide door Joan Henrich worden erkend. De jongste van de twee wordt drie maanden voor het huwelijk geboren en wordt door Joan Henrich persoonlijk bij de burgerlijke stand aangegeven. Hij krijgt de vernederlandste namen van zijn vader: Jan Hendrik Munnichman (1833-1909). Of Joan Henrich ook de biologische vader is van de eerste zoon van Jacoba is niet met zekerheid vast te stellen. Die wordt namelijk geboren in 1829, vier jaar voor het huwelijk en mogelijk was Joan Henrich toen nog in Duitsland. Hoe dan ook, hij wordt erkend en gaat als Jan Willem Mönnichmann (1829-1915) door het leven.
Nieuwer-Amstel en Amsterdam
Joan Henrich en Jacoba wonen met hun vijf kinderen aan het Jan Hanzenpad. Tegenwoordig is dat de Jan Hanzenstraat in Amsterdam-Oud-West, maar toentertijd was het nog gemeente Nieuwer-Amstel. Het poldergebied vormde de rafelrand van de stad, met talloze kleine woninkjes en bedrijfjes. In 1848 wonen ze in de Bloemstraat in de Amsterdamse Jordaan, de wijk waar veel voorouders van Jacoba al enkele generaties gewoond hadden. Na de dood van Jacoba in 1848 woont het gezin weer in Nieuwer-Amstel, en wel op de Wetering- of Polderkade (tegenwoordig Tweede Kostverlorenkade) en op het Nieuwe Tuinpad (nu Bellamystraat).
Den Helder en Amerika
De oudste zoon Jan Willem gaat in de leer als kleermaker. Hij woont zelfstandig in Amsterdam, Schiedam en Overschie en vestigt zich uiteindelijk in Den Helder, waar hij in 1859 trouwt met Maria Anna (Mietje) Hillen (1830-1922), die zelf ook een kind is van een immigrant uit Westfalen. Jan Willem en Mietje krijgen zes kinderen; de oudste zoon, die net als zijn vader Jan Willem (1859-1933) heet, emigreert in 1881 naar Amerika. Hij vestigt zich in Oakland bij San Francisco en verkrijgt in 1889 het Amerikaanse staatsburgerschap.
Ook de jongste dochter van Jan Willem en Mietje, Elizabeth Jacoba (Betsy) Mönnichmann (1866-1927), die getrouwd is met Jan van Pelt (1864-1941), zal de oversteek maken. Betsy en Jan wonen op een bovenkamertje in de Tweede Leliedwarsstraat in de Amsterdamse Jordaan. Na de geboorte van hun eerste kind verhuizen ze naar een etagewoning op de Marnixstraat, maar ook daar zijn ze uiteindelijk met zeven kinderen kleinbehuisd. Haar broer Jan in California biedt hen aan de overtocht naar Amerika voor te schieten en ze besluiten ook Jan Willem en Mietje mee te nemen. Die zijn inmiddels respectievelijk 77 en 75 jaar oud. In 1907 wagen ze met het hele gezin, inclusief opa en oma, de oversteek. Bij aankomst in Boston blijken de papieren van Jan Willem en Mietje niet in orde te zijn en dreigen ze teruggestuurd te worden, maar na enig overleg mag het hoogbejaarde stel toch doorreizen. Een van de zonen van Betsy en Jan, Antone van Pelt (1888-1981), heeft later de hele overtocht in kleurrijke bewoordingen beschreven. Jan Willem en Mietje slijten hun laatste levensdagen in de Californische zon, omringd door (een deel van) hun kinderen en kleinkinderen.
Diamantslijpers
De jongste broer van Jan Willem is als Herman Munichman (1839-1888) in de archieven terechtgekomen. Hij is geboren in Nieuwer-Amstel, maar woont zijn hele leven in Amsterdam als suikerbakker en werkman. Twee van zijn zoons, Herman en Antonie, worden diamantslijper en Antonie Munichman (1874-1935) woont en werkt ook enige tijd in Antwerpen, waar hij trouwt en vier dochters krijgt. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vlucht het gezin naar Nederland, waar ze enige tijd in Amsterdam-Noord onderdak vinden in één van de noodwoningen in de Ericastraat, die speciaal voor Belgische vluchtelingen neergezet waren.
Eén van de zonen van Jan Willem, Jens Christiaan Monnichmann (1863-1926), volgt zijn vader op als kleermaker. In Den Helder werkt hij ook voor de marine in de rang van korporaal. In 1909 verhuist hij naar Den Haag, waar een deel van de familie blijft wonen, terwijl anderen zich elders vestigen, onder andere in Uithoorn, waar kleinzoon Chris Mönnichmann (1920-1992) neerstrijkt.
Zuster Petra
In tegenstelling tot de Nederlandse tak is de familie die in Duitsland is achtergebleven minder mobiel: velen blijven wonen in Warendorf en omgeving. Heinrich Joseph Mönnigmann (geb. 1848) trouwt in Oelde, waar hij werkt als timmerman en meubelmaker. Zijn zoon Bernard Mönnigmann (geb. 1890) wordt daar architect. Doordat hij in de Eerste Wereldoorlog een verwonding aan zijn hoofd oploopt, raakt hij halfzijdig verlamd, wat het werk voor hem bemoeilijkt. Naar verluid helpen zijn kinderen hem door zijn hand vast te houden tijdens het ontwerpen, waardoor hij toch nog in staat is te werken. Zo ontwerpt hij onder meer de turnhal in Oelde. Eén van zijn kinderen is Paula Katharina Mönnigmann (1924-1976), die bekendheid geniet vanwege het feit dat ze als missiezuster Petra, haar kloosternaam, in India veel charitatief werk deed. In 1969 sticht ze de religieuze gemeenschap Dina Sevana Sabbah, dienaressen van de armen. Het doel van de geloofsgemeenschap is niet om aalmoezen uit te delen, maar om de armen te helpen aan hun ellende te ontsnappen door zichzelf te helpen. Zuster Petra komt in 1976 bij een tragisch verkeersongeluk in India om het leven. De religieuze gemeenschap die ze heeft gesticht telt tegenwoordig ongeveer 640 leden en is op 76 plaatsen in India actief. Het Vaticaan heeft de orde erkend en naar het schijnt is de zaligverklaring van zuster Petra een kwestie van tijd. In Oelde wordt ze herdacht met een borstbeeld en er is zelfs een straat naar haar genoemd: de Petra-Mönnigmannstraße.